Spring naar de inhoud

De (zelf)destructie van constructieve journalistiek

    (Gepubliceerd in Apache en De Nieuwe Reporter op 12 september 2016, als toenmalig praktijkassistent aan het Instituut voor Mediastudies, KU Leuven)

    Björn Soenens was het op één na slechtste wat de Vlaamse constructieve journalistiek kon overkomen. Maar zelfs dat is volgens mij maar ten dele zijn eigen schuld.

    Collateral damage

    Goed, de voormalig hoofdredacteur van ‘Het Journaal’ is een flamboyante figuur, die niet zelden de schijnwerpers opzocht met boude stellingen, tattoos en cowboy-laarzen. Zoveel zelfverlekkerd ego kan ons zeer kleine Vlaanderenlandje niet aan en zo verbrandde Soenens zich al snel aan zijn eigen self-branding. Ik geef het grif toe: ik heb mij ook ettelijke malen geërgerd aan zijn mediaoptredens en ik ken de man niet eens persoonlijk. Maar dat is niet zijn schuld, wel de mijne en dat van onze (soms contraproductief) ingetogen Vlaamse inborst.

    Weliswaar nam Soenens een groot risico door zo uitdrukkelijk de Vlaamse belichaming te willen zijn van het internationale project dat constructieve journalistiek heet. Doordat de stijl van Soenens wrevel opwekte, durf ik stellen dat de kritiek op zijn constructieve journalistiek deels een geval van ‘collateral damage’ is. Bovendien slaagde hij er naar mijn mening niet altijd in om de essentie van constructieve journalistiek te verwoorden en vertalen naar de praktijk. Hoewel in interviews zijn bronnenonderzoek wel goed leek te zitten – met frequente verwijzingen naar het werk van Ulrik Haagerup-, illustreerde hij de theorie vaak met ongelukkig gekozen voorbeelden, die eerder het beeld versterkten van een positieve goednieuwsshow. Dat beeld verwerd al snel tot een scherpe karikatuur van naiëve hippiejournalistiek en zo droeg Soenens zelf bij aan een zeer taaie frame, waartegen de VRT Nieuwsdienst de laatste jaren werd afgerekend; soms terecht, maar vaak ook op een gratuite wijze.

    Positive news

    Soenens was echter niet het grootste probleem van constructieve journalistiek. Het grootste probleem is die constructieve journalistiek zelf, of althans de wijze waarop de beweging zich profileert.

    Eigenlijk loopt het al meteen fout bij de naamgeving. Nog voordat we het goed en wel over een definitie kunnen hebben, creëert de term ‘constructieve journalistiek’ een aura van positieve (dus vertekende) berichtgeving, opbouwende (dus minder kritische) journalisten en inspirerende (dus niet-essentiële) verhalen. Het helpt al helemaal niet wanneer buitenlandse projecten steeds meer de term ‘Positive News’ gaan hanteren.

    Positivisme is nochtans (of was althans oorspronkelijk) geen doel op zich binnen de beweging van constructieve journalistiek. Het uitgangspunt is een wetenschappelijk onderbouwd bewustzijn van de hoedanigheid en de effecten van journalistiek als maatschappelijk fenomeen. Constructieve journalistiek beroept zich inderdaad zeer expliciet op de academische studie van journalistiek en media. Ze steunt op inzichten over de aard van media-inhouden, hoe deze een beeld vormen van de samenleving, met welke insteek dit gebeurt en welke effecten dit heeft op de nieuwsgebruiker.

    Uit dat (geselecteerde) corpus van wetenschappelijk onderzoek blijkt dat journalistiek zeer sterk beklemtoont wat er misloopt in de samenleving. Niets nieuws onder de zon, hoor ik u denken. Die vaststelling is inderdaad een vanzelfsprekendheid binnen de waakhondfunctie van de journalistiek. Vanuit een evolutionair psychologisch perspectief is een verhoogde aandacht voor het negatieve zelfs een oermenselijke basisreflex.

    Maar precies omdàt het een vanzelfsprekendheid is, staan wij allemaal (nieuwsgebruikers en journalistieke professionals) te weinig stil bij de gevolgen van die vaststelling. In een massamediale context leidt namelijk een focus op het negatieve tot twee (eveneens wetenschappelijk onderzochte) neveneffecten. De nieuwsgebruiker kan namelijk een disproportioneel negatief beeld van de samenleving ontwikkelen, wat op zijn beurt kan leiden tot een passieve, soms verzuurde tot zelfs defaitistische houding. Journalistieke professionals dienen zich bewust te zijn van dit mechanisme en de rol die ze daarin spelen.

    De beweging rond constructieve journalistiek vertaalt dat bewustzijn naar enkele aanbevelingen. Zoals wel vaker gebeurt, zelfs ook in de academische wereld, is de effectiviteit van die aanbevelingen een pak minder onderzocht dan de inzichten waaruit ze voortvloeien. De trekkers van constructieve journalistiek verwijzen weliswaar steeds vaker naar case studies om het beoogde effect te staven, maar dit blijft voorlopig een zwakke plek.

    Hoe dan ook, die aanbevelingen zijn niet tegengesteld aan de functies en doelen van journalistiek zoals we die kennen. Ze voegen er wel een bijkomende laag aan toe.

    Incidenteel negatief

    Ten eerste: neen, constructieve journalistiek gaat niet om het verdoezelen, verbloemen of links laten liggen van negatieve gebeurtenissen; het gaat er wel om die gebeurtenissen in een context te plaatsen, die nieuwsgebruikers ertoe in staat stelt om een juiste inschatting te maken van dat negatieve.

    Neem bij wijze van (simplistisch) voorbeeld de regionale berichtgeving over inbraken. Een inbraak is een relatief ordinair nieuwsfeit, maar wel net nieuwswaardig genoeg om als kort nieuwsbericht in een snel nieuwsoverzicht te steken. Stel dat het aantal inbraken in jouw regio de laatste vijf jaar is gedaald van vijftien diefstallen per week naar tien diefstallen per week. Ongeacht die spectaculaire daling zijn er nog voldoende diefstallen om er met de regelmaat van de klok over te berichten. Dus zelfs een aandachtige, nauwkeurig turvende nieuwsgebruiker zou zich nog steeds niet bewust kunnen zijn van die feitelijke daling, tenzij er uitdrukkelijk wordt gewezen op die dalende trend.

    Dat mechanisme werkt ook op grotere schaal. Een vaak geciteerd voorbeeld zijn de historisch lage criminaliteitscijfers in New York. Er zal nog ruimschoots voldoende mislopen in the city that never sleeps om over te berichten, waardoor het incidentele negatieve onrecht doet aan het structureel positieve. Zelfs op een nog grotere schaal zullen journalisten terecht blijven berichten over humanitaire crisissen, maar horen we veel minder vaak de globale, trage, maar vaak positieve trends in bij voorbeeld (kinder)armoede, gezondheidszorg, etc. Die langzame, saaie, weinig visuele trends worden volgens de beweging nu onderbelicht met de eerder vermelde nefaste effecten tot gevolg.

    In dat opzicht is het niet onbelangrijk dat de meest constructieve hoofdredacteur van het Journaal nu wordt vervangen door Inge Vrancken, een journaliste die al heel wat internationale crisissen van dichtbij heeft meegemaakt. Ik vraag mij af of journalisten als zijzelf, Rudi Vranckx en Jens Franssen een ander wereldbeeld hebben dan journalisten die voornamelijk in het binnenland opereren. Dit is voor alle duidelijkheid geen motie van wantrouwen ten aanzien van deze journalisten of de nieuwe hoofdredactrice. Wel vraag ik mij af wat een jarenlange, rechtstreekse, niet-gemedieerde confrontatie met uitzonderlijk mensenleed en buitensporig geweld doet met een mens.

    Activerend

    Ten tweede: neen, constructieve journalistiek gaat niet om het nalaten van kritische vragen te stellen; het gaat er wel om zelf ook oplossingen in beeld te brengen, net opdat die oplossingen op kritische wijze kunnen voorgelegd worden aan politieke of commerciële bewindvoerders. Het constructieve slaat dan niet zozeer op een soort verlicht partnerschap tussen de verschillende machten, waarbij journalisten als vierde macht samen met de institutionele machten streven naar een betere wereld. Door ook zelf actief op zoek te gaan naar oplossingen, zijn journalisten net beter gewapend tegen de (soms geveinsde) hulpeloosheid en de daaruit volgende stilstand of kokerdenken bij andere machten. En ja, daar kunnen positieve initiatieven bij horen van mensen die op eigen houtje aan de slag gaan rond een problematiek of die in een persoonlijke getuigenis een tegenslag overwonnen hebben, maar door de focus te leggen op deze anekdotische toepassing van oplossingsgerichte journalistiek – wat Soenens wel af en toe deed – is een karikatuur snel gemaakt.

    In een meer missiegerichte benadering van constructieve journalistiek hebben de twee bovenstaande aanbevelingen ook een inspirerend, activerend effect bij nieuwsgebruikers. Door enerzijds het disproportioneel negatieve beeld van de samenleving te remediëren en anderzijds oplossingen te beklemtonen, zou journalistiek drempelverlagend kunnen werken voor mensen met plannen.

    Arrogant

    Kortom: neen, constructieve journalistiek is níet tegengesteld aan kritische journalistiek, maar wenst deze te versterken door enkele onderzochte problemen aan te pakken. Daarom is de term ‘constructieve journalistiek’ een zeer ongelukkig keuze. De essentie is namelijk een wetenschappelijk bewustzijn van de rol en effecten van journalistiek. Nu lijkt positivisme een doel op zich. Echter, als uit onderzoek het omgekeerde zou gebleken zijn, namelijk dat onze nieuwsproductie een structurele positieve vertekening bewerkstelligt, dan zou constructieve journalistiek dat mooie wereldbeeld in de andere richting moeten bijstellen. De beweging had beter de klemtoon gelegd op de wetenschappelijke onderbouw en niet op de conclusies die ze daaruit trekt. Bovendien beweegt onderzoek. Wat als later uit onderzoek blijkt dat de aanbevelingen toch niet of zelfs averechts werken? Misschien had men het beter ‘bewuste journalistiek’ of ‘Conscious Journalism’ genoemd.

    Mogelijk nog nefaster dan de naamgeving zelf, is de positionering als (tegen)beweging. Het uitgangspunt van constructieve journalistiek beklemtoont zeer sterk wat er misloopt in de huidige nieuwsproductie. Dat is niet alleen ironisch voor een beweging die precies een te grote focus op het negatieve aanklaagt; het is ook contraproductief. Door het onderscheid tussen de oude journalistiek en de nieuwe, constructieve journalistiek zo scherp te stellen, maak je als journalist vermoedelijk weinig vrienden, te meer wanneer dat onderscheid in de praktijk helemaal niet zo scherp is. Context brengen en oplossingsgericht berichten is op zich natuurlijk niets nieuws. Journalisten ‘oude stijl’ zullen niet geheel onterecht zeggen: “Fijn hoor, maar dat doe ik al jaren.” De positionering als ‘constructieve journalist’ komt waarschijnlijk ietwat betweterig over en zelfs een tikkeltje arrogant. Allicht is het geen toeval dat net Björn Soenens constructieve journalistiek in onze contreien lanceerde. En dat het begrip nu samen met hem ook verdwijnt.

    Epiloog: een politieke moord

    Toch hoop ik dat de basisidee niet verloren gaat. Zeker nu niet.

    Toen Soenens deze week samen met zijn constructieve journalistiek ten grave werd gedragen in de nieuwsmedia, klonk er net iets te veel gejuich vanuit de politieke middens, of meer bepaald rechts van het politieke midden. Economisch-liberalen, ethisch-conservatieven en politici met een… eerder etnocentrische visie op samenleven dreven de afgelopen jaren meermaals spot met de notie van constructieve journalistiek. Nu hebben dit soort politici wel vaker problemen met de openbare omroep; vaak is dat zelfs het resultaat van een weloverwogen ideologische keuze. Een aantal politici proberen ook steeds vaker andere nieuwsmedia in diskrediet te brengen. Daarnaast wordt in sommige (online) middens een boertige variant van ‘parler vrai’ steeds meer beschouwd als het nieuwe politieke correct.

    Toch is er volgens mij meer aan de hand bij het donkerrechtse afgrijzen ten aanzien van constructieve journalistiek.

    Maakbaar

    De constructieve notie staat volledig haaks op het uitgangspunt dat aan de basis ligt van het denken en handelen van een aantal politici. Dat uitgangspunt stelt dat we er slecht aan toe zijn. Dat het precaire tijden zijn. Dat onze economie en veiligheid kwetsbaar zijn. Ja, zelfs dat we in een staat van oorlog leven. Dat pessimistische, angstaanjagende wereldbeeld proberen heel wat politici dezer dagen aan de man te brengen. Zonder internationale of historische context. Zonder uitzicht op oplossingen. ‘Er is geen alternatief’, wordt er vaak geroepen. Er wordt ons gevraagd om offers te brengen, want het kan niet anders!

    De constructieve journalistiek stelt daartegenover de vraag of het inderdaad zo erg gesteld is met onze samenleving dat we de offers moeten maken die ons gevraagd worden. Ze gaat na of er inderdaad geen alternatieven zijn. Ze probeert actief het doemdenken tegen te gaan, terwijl heel wat politieke krachten net teren op een gevoel van onbehagen en wanhoop.

    Misschien gaat de onverenigbaarheid nog dieper. Politici met een etnocentrische visie geloven niet in de maakbaarheid van de samenleving. Zij gaan uit van vaststaande normen, waarden en samenlevingsvormen en problematiseren a priori het samenleven van verschillende culturen, naties, etnieën, etc. Alles is zoals het is. Maakbaarheid, of ‘constructie’ zo u wil, is een gevaarlijke illusie. Constructieve journalistiek gaat precies wel uit van de maakbaarheid van de samenleving en stelt dat de wijze waarop nieuwsproductie werkt, een effect heeft op die samenleving.

    Wat er ook van zij, het o zo gewraakte concept kon op veel aandacht rekenen vanuit politieke hoek. Die vaststelling op zich verdient volgens mij al een kleine reflectie.